Wanneer je in de bergen gaat wandelen, is het verstandig een wandelkaart mee te nemen in je rugzak. Natuurlijk staan er onderweg meestal wandelbordjes die je de juiste kant opsturen, maar voor een goed overzicht van de routes in de bergen, is een wandelkaart onmisbaar. Bovendien kun je, met behulp van de hoogtelijnen, een inschatting maken van de steilheid en moeilijkheid van de wandeltocht. Een wandelkaart is echter wel iets anders dan een routekaart voor de auto. Je moet er even ‘je weg’ op vinden. Daarom in dit artikel 8 tips voor het gebruik van een wandelkaart.
1. De juiste kaart
Het klinkt zo logisch, maar check vooraf goed of de route die je wilt afleggen helemaal op de kaart staat. Zo voorkom je dat je halverwege de dag ‘de kaart afwandelt’. Staat de route niet helemaal op de kaart, neem dan twee aansluitende wandelkaarten mee, zodat je niet voor verrassingen komt te staan. Je kunt de wandelkaart van te voren online kopen (via: Bergfreunde, ANWB, Bol.com) of bij het lokale toerismebureau.
2. Begrijpen van de legenda
Op iedere wandelkaart staat een duidelijke legenda. Bekijk deze goed en zorg dat je ‘m begrijpt. Afhankelijk van de ontwikkelaar van de kaart, kunnen legenda’s van elkaar afwijken. Veel gebruikt zijn de wandelkaarten van Kompass, hier zijn de legenda’s uiteraard gelijk.
3. Op welk soort pad loop je?
Op een wandelkaart kun zien op wat voor een soort ondergrond en pad je loopt. Bij de Kompass kaarten geldt dat een rode streepjeslijn een wandelpad is en een rode stippeltjeslijn een steilere en/of smallere beklimming is. Ook klettersteigroutes staan duidelijk aangegeven op de kaart. Hier dien je dus een klettersteiguitrusting (gordel, klettersteigset en een helm) voor mee te nemen en de kennis te hebben om zo’n beklimming aan te gaan. Brede ‘forstwegen’, dus onverharde wegen, staan ook meestal duidelijk aangegeven. Houd er rekening mee dat je hier soms ook auto’s kunt tegenkomen.
4. Bos of water?
Op een wandelkaart zijn herkenbare punten als bergtoppen, liften, dorpen, rivieren en berghutten aangegeven. Ook kun je door de kleur van de kaart zien in welke omgeving je loopt. Groen staat meestal voor bos.
5. Het noorden vinden
Wanneer je de kaart rechtop houdt, is het noorden altijd boven. Het is dus zaak dat je ontdekt, wanneer je in de bergen bent, waar het noorden is. Houd hiervoor rekening met het feit dat de zon opkomt in het oosten, midden op de dag in het zuiden staat en ondergaat in het westen. Natuurlijk helpt een kompas voor een nauwkeurige bepaling.
6. Hoogtelijnen begrijpen
Hoogtelijnen op een wandelkaart geven je veel informatie. Hierdoor zie je niet alleen op welke hoogte je bijvoorbeeld start of eindigt, maar ook hoe steil een beklimming of afdaling is. Wanneer de hoogtelijnen dichter bij elkaar staan, is het gebied steil. Liggen ze verder uit elkaar, dan is het minder steil.
7. Afstanden inschatten
Elke kaart heeft een schaal, waardoor je afstand kunt meten en inschatten. 1 cm op de kaart is bij een schaal van 1:25.000 in werkelijkheid 250 meter. Bij 1:50.000 is 1 cm dus 500 meter. Een hulpmiddel bij het meten kan een touwtje zijn, maar ook een haar. Bij de 2e kaart zullen de details minder duidelijk zichtbaar zijn.
8. Oefenen met de wandelkaart
Om een wandelkaart en de omgeving goed te leren lezen, is het zaak om veel te oefenen. Het is ook leuk wanneer je bijvoorbeeld op de top staat, de kaart erbij te pakken. Is het landschap rechts van je glooiend of steil en kun je dat ook op de kaart lezen? Of probeer vooraf te voorspellen hoe het uitzicht zal zijn, glooiend of diep? Hoe meer je oefent, hoe sneller je een kaart kunt lezen en begrijpen.